Heeft u last van lichamelijke klachten? Dan is wellicht een bezoek aan de fysiotherapeut een goed idee. Maar hoe gaat dit in zijn werk?

Het fysiotherapeutische proces bestaat uit het diagnostische proces, en het therapeutische proces. In onze vorige blog hebben wij het gehad over het therapeutische proces. Maar hoe zit nou het diagnostische proces in elkaar?

 

Een diagnostisch proces bij de fysiotherapeut bestaat uit drie onderdelen: de screening, de anamnese en het lichamelijke onderzoek. In het begin bestaat het proces veel uit praten, en weinig uit testen. We gaan dus niet direct de behandelbank op. De screening en de anamnese zijn van groot belang bij het diagnosticeren van uw klachten. In eerste instantie vind er een screening plaats om te kijken of u überhaupt bij de fysio hoort te zijn met uw klachten. Dit kan betekenen dat er wat vragen worden gesteld die u niet direct verwacht bij de fysiotherapeut. Komt u vanaf de huisarts met een verwijsbrief? Dan is de screening al gedaan, en heeft de huisarts dus besloten dat u bij de fysiotherapeut thuis hoort. Na de screening volgt de anamnese. Dit is een vraaggesprek waarin uw lichamelijke klachten in kaart worden gebracht. Na het doen van de anamnese wordt er een eerste hypothese gesteld, met een aantal andere mogelijkheden die ook nog bestaan.

 

Na de anamnese volgt het lichamelijk onderzoek. Dit bestaat minimaal uit een inspectie, palpatie en een bewegingsonderzoek. Hiernaast kunnen er nog specifieke testen uitgevoerd worden om de eerder gestelde hypothese te bevestigen of te ontkrachten. Na het lichamelijke onderzoek wordt de definitieve hypothese gesteld, waarna de therapie wordt ingezet. Gedurende de therapie wordt er geëvalueerd met de patiënt om te kijken of de hypothese de juiste is, of om te kijken of de gekozen therapie effectief is.

 

Om het diagnostische proces nog wat extra te verduidelijken volgt hieronder een casus. Een jonge, sportieve dame komt binnen bij de praktijk. Zij heeft al een tijdje last van haar knie, maar nu is het dusdanig hinderlijk geworden dat zij wordt belemmerd in haar sport. Hierdoor heeft zij de keuze gemaakt om naar de fysiotherapeut te gaan. Bij binnenkomst gaat zij met de fysio in gesprek en begint de screening. Denk hierbij aan het uitsluiten van eventuele breuken of andere aandoeningen. Al snel komt de fysiotherapeut tot de conclusie dat hier geen sprake van is en dat zij wel degelijk op haar plaats is bij hem.

 

Na de screening volgt de anamnese. Om de knieklachten wat verder in kaart te brengen worden er een aantal vragen gesteld, maar vooral goed geluisterd naar het verhaal van de patiënt. Bij betreffende casus kunt u denken aan de vragen zoals: “Is er sprake geweest van een trauma?”, “Bij welke activiteiten heeft u de meeste klachten?”, “Is er sprake van instabiliteit?”, “Heeft u slotklachten?” en “Hoe zou u de pijn omschrijven?” .Dit zijn allemaal vragen om uiteindelijk tot een hypothese te komen. Ook vragen zoals: “Kunt u de pijn een cijfer geven van 0 tot 10?”, zijn van belang om uiteindelijk te kunnen evalueren of de ingeslagen therapie effect heeft.

 

In dit geval geeft de patiënte aan dat er geen trauma is geweest, maar ze heeft wel een keer een misstap gemaakt en weet niet of dit hiermee te maken heeft. Ook zijn de klachten langzaam ontstaan, en heeft zij het meeste last bij trap af lopen en fietsen tegen de wind in. Ze zakt soms wel eens door haar knie heen, maar niet zo heel vaak. Er zijn geen slotklachten aanwezig. Zij geeft de pijn een 6 op schaal van 10 tijdens het sporten of bewegen. De eerste hypothese is een patellofemoraal pijnsyndroom (kraakbeen schade aan de achterzijde van de knieschijf), maar ook letsel van bijvoorbeeld de banden of menisci zijn eventueel mogelijk vanwege de misstap.

 

Tijdens het lichamelijk onderzoek wordt er eerst gekeken naar de knie. Is er een zwelling aanwezig? Is er een opvallende stand van de knie? Is er sprake van atrofie? Vervolgens wordt er gekeken naar de strekking en buiging van de knie. In deze casus is er geen zwelling aanwezig, er is sprake van een lichte valgus stand van de knie (in de volksmond: X benen) en er is lichte atrofie. Alles wordt vergeleken met de niet aangedane zijde. Na het testen van de kruisbanden en mediale/laterale band is de conclusie dat er geen bandletsel is en ook de menisci zijn niet beschadigd. Als laatste wordt de patella rand gepalpeerd en dit roept de herkenbare klachten op. Het is daarom aannemelijk dat de eerst gestelde hypothese juist is.